Klik op
de nummers
voor meer
informatie

Zo werkt dat

Een nieuwe hoogspanningsverbinding met masten heeft veel impact op het landschap. Hoogspanningsverbindingen verdwijnen mede daarom - wanneer het kan - steeds vaker onder de grond. TenneT legt verbindingen tot een spanningsniveau van 150.000 volt (150 kV) in principe ondergronds aan. Voor de échte stroomsnelwegen doen we dat liever niet. U leest hier waarom.

Waarom ligt hoogspanning
niet altijd onder de grond?

Zo werkt dat

1

Gelijkstroom (DC) en wisselstroom (AC) zijn twee verschillende soorten stroom. Het verschil is dat de spanning bij wisselstroom steeds van richting verandert en dat de spanning bij gelijkstroom altijd in dezelfde richting loopt. Het hele Europese elektriciteitsnet en vrijwel alle apparaten in huis werken op wisselstroom. Van de televisie tot het koffiezetapparaat. Daar is voor gekozen omdat een wisselspanning eenvoudig en vrijwel zonder energieverlies met transformatoren is te wijzigen.

Wisselstroom heeft ook een nadeel: bij transport op langere afstand treden er bij wisselspanning in ondergrondse kabels meer elektrische verliezen op. Daarom worden voor het aansluiten van windparken op zee vaak gelijkstroomkabels gebruikt. De gelijkstroomkabels kunnen tientallen tot wel honderden kilometers lang zijn. Op een ‘convertorstation’ op het land wordt de gelijkstroom vervolgens omgezet in wisselstroom. Daarna gaat de stroom het hoogspanningsnet op. 

1
Gelijkstroom-kabel
Klik op
de nummers
voor meer
informatie
2

Zo werkt dat

Het Nederlandse hoogspanningsnet bestaat uit elektriciteitswegen met verschillende spanningsniveaus. Hoe dichter bij huis, des te lager de spanning. Tegenwoordig leggen we hoogspanningsverbindingen van 150 kV en lager in principe altijd onder de grond aan.
Deze verbindingen voorzien een kleiner gebied van elektriciteit, vergelijkbaar met de provinciale en lokale wegen. De afstanden die de wisselstroom via de kabels moet afleggen zijn meestal niet heel groot. Daardoor kan het zonder grote elektrische verliezen en zonder grote kans op storingen ondergronds plaatsvinden. 

2
Ondergrondse kabels: 150 kV en lager
Klik op
de nummers
voor meer
informatie
3

Zo werkt dat

Het 380 en 220 kV-hoogspanningsnet bevat de belangrijkste stroomsnelwegen van Nederland. Via deze verbindingen wordt elektriciteit op een hoge spanning door het hele land getransporteerd. De verbindingen zorgen dat een grote regio, zoals een hele provincie, van elektriciteit wordt voorzien.  

Ondergrondse kabels worden op dit spanningsniveau nog niet veel toegepast. Dat heeft een aantal belangrijke redenen. Een ondergrondse kabel is geïsoleerd en kan daardoor zijn warmte slecht kwijt. Dat zorgt voor vermogensverlies. Bovengrondse lijnen worden geïsoleerd door de atmosfeer. Daar geldt dat niet. Daarnaast ontstaat er bij wisselspanning in kabels meer blindvermogen. Dat alles heeft gevolgen voor de stabiliteit van het systeem. Als we veel kabels toepassen in het 380 en 220 kV-hoogspanningsnet, neemt de kans op storingen sterk toe. 

Met het 380 kV-hoogspanningsnet voorzien we grote regio’s van elektriciteit. De gevolgen van storingen in het 380 kV-
netwerk zijn dan ook groot. Daar komt bij dat een storing in een ondergrondse kabel lastig op te sporen is, zeker in vergelijking met een bovengrondse verbinding. Het duurt dus langer voor een storing opgelost is. Het uitgangspunt is daarom dat 380 en 220 kV-verbindingen in principe altijd bovengronds worden aangelegd. 

3
Bovengrondse snelweg
Klik op
de nummers
voor meer
informatie
Waarom ligt hoogspanning
niet altijd onder de grond?

Zo werkt dat

Een nieuwe hoogspanningsverbinding met masten heeft veel impact op het landschap. Hoogspanningsverbindingen verdwijnen mede daarom - wanneer het kan - steeds vaker onder de grond. TenneT legt verbindingen tot een spanningsniveau van 150.000 volt (150 kV) in principe ondergronds aan. Voor de échte stroomsnelwegen doen we dat liever niet.

U leest hier waarom.

Innovatieprojecten in de schijnwerpers
1
Gelijkstroom-kabel

Gelijkstroom (DC) en wisselstroom (AC) zijn twee verschillende soorten stroom. Het verschil is dat de spanning bij wisselstroom steeds van richting verandert en dat de spanning bij gelijkstroom altijd in dezelfde richting loopt. Het hele Europese elektriciteitsnet en vrijwel alle apparaten in huis werken op wisselstroom. Van de televisie tot het koffiezetapparaat. Daar is voor gekozen omdat een wisselspanning eenvoudig en vrijwel zonder energieverlies met transformatoren is te wijzigen.

Wisselstroom heeft ook een nadeel: bij transport op langere afstand treden er bij wisselspanning in ondergrondse kabels meer elektrische verliezen op. Daarom worden voor het aansluiten van windparken op zee vaak gelijkstroomkabels gebruikt. De gelijkstroomkabels kunnen tientallen tot wel honderden kilometers lang zijn. Op een ‘convertorstation’ op het land wordt de gelijkstroom vervolgens omgezet in wisselstroom. Daarna gaat de stroom het hoogspanningsnet op. 

2
Ondergrondse kabels: 150 kV en lager

Het Nederlandse hoogspanningsnet bestaat uit elektriciteitswegen met verschillende spanningsniveaus. Hoe dichter bij huis, des te lager de spanning. Tegenwoordig leggen we hoogspanningsverbindingen van 150 kV en lager in principe altijd onder de grond aan.
Deze verbindingen voorzien een kleiner gebied van elektriciteit, vergelijkbaar met de provinciale en lokale wegen. De afstanden die de wisselstroom via de kabels moet afleggen zijn meestal niet heel groot. Daardoor kan het zonder grote elektrische verliezen en zonder grote kans op storingen ondergronds plaatsvinden. 

3
Bovengrondse snelweg

Het 380 en 220 kV-hoogspanningsnet bevat de belangrijkste stroomsnelwegen van Nederland. Via deze verbindingen wordt elektriciteit op een hoge spanning door het hele land getransporteerd. De verbindingen zorgen dat een grote regio, zoals een hele provincie, van elektriciteit wordt voorzien.  

Ondergrondse kabels worden op dit spanningsniveau nog niet veel toegepast. Dat heeft een aantal belangrijke redenen. Een ondergrondse kabel is geïsoleerd en kan daardoor zijn warmte slecht kwijt. Dat zorgt voor vermogensverlies. Bovengrondse lijnen worden geïsoleerd door de atmosfeer. Daar geldt dat niet. Daarnaast ontstaat er bij wisselspanning in kabels meer blindvermogen. Dat alles heeft gevolgen voor de stabiliteit van het systeem. Als we veel kabels toepassen in het 380 en 220 kV-hoogspanningsnet, neemt de kans op storingen sterk toe. 

Met het 380 kV-hoogspanningsnet voorzien we grote regio’s van elektriciteit. De gevolgen van storingen in het 380 kV-netwerk zijn dan ook groot. Daar komt bij dat een storing in een ondergrondse kabel lastig op te sporen is, zeker in vergelijking met een bovengrondse verbinding. Het duurt dus langer voor een storing opgelost is. Het uitgangspunt is daarom dat 380 en 220 kV-verbindingen in principe altijd bovengronds worden aangelegd.